The Divine Life Society
Afdeling Aalst
Homepage


Boek 11 - Hoofdstuk IV

Hoofdstuk IV

De wijze zei:  
1. Het verwerven van iets dat mensen dierbaar achten, leidt tot lijden. Maar wie dit weet en alle bezitsgevoel opgeeft, vindt eindeloze zaligheid.

2. Een visarend met een stuk vlees in zijn bek werd belaagd door anderen, sterker dan hijzelf, die geen vlees hadden. Hij gaf dat vlees op en werd gelukkig.

3. Ik geef niet om eer of schande, noch ken ik de angst die mensen met huizen en kinderen kennen. Ik vermei me in het Zelf, vind vreugde in het Zelf en dwaal over de aarde als een kind.

4. Slechts twee wezens zijn vrij van angst en versmolten in de hoogste zaligheid, het kind dat niets weet en nooit werkt en de wijze die, voorbij de eigenschappen van de natuur, naar het allerhoogste is gegaan.

5. Er was eens een meisje dat alleen thuis was. Haar gezinsleden waren afwezig. Ze moest zelf de familie ontvangen die kwam om haar ten huwelijk te vragen.

6. Ze was in een hoek rijst aan het stampen voor de maaltijd, O koning. Haar van schelpen gemaakte armbanden maakten daarbij veel lawaai.

7. Het verstandige meisje schaamde zich ervoor, want het geluid verraadde haar armoede en ze verwijderde ze tot er aan elke arm nog twee overbleven.

8. Terwijl ze verder ging met stampen, maakten ook deze twee nog geluid. Daarom verwijderde ze nog een armband van elke arm. De armbanden die alleen achterbleven maakten geen lawaai meer.

9. Door de wereld trekkend om meer te weten te komen over de wegen van de mens, leerde ik van haar de volgende les, O doder van vijanden.

10. Waar velen verblijven, is er twist en zelfs onder twee mensen bestaat de kans op ruzie. Daarom moet men alleen leven, zoals de armbanden van het meisje.

11. Door meesterschap in de houding en beheersing van de adem, moet men, altijd alert, de geest bundelen en rustig houden door verzaking en systematische oefening.

12. Wanneer de gebundelde geest daar (in Zelfbewustzijn) rustig werd en de impulsen tot werken opgaf en rusteloosheid (rajas) en traagheid (tamas) door vermeerderde sattva (evenwicht) werden verdreven, is er geen brandstof meer om hem te voeden.

13. Met de geest aldus beheerst in zichzelf kent de wijze op dat ogenblik geen binnen en geen buiten meer, zoals de pijlenmaker met zijn geest verdiept in de pijl die hij aan het maken was niet merkte dat de koning met zijn gevolg voorbij ging.

14. De wijze trekt alleen rond, dakloos en altijd waakzaam, een toevlucht zoekend in grotten (eenzaamheid), zijn werkelijke waarde niet verradend door activiteiten, en is zonder gezelschap en zwijgzaam.

15. Het is uiterst lastig en nutteloos een huis te bouwen, aangezien het lichaam zo broos is. De slang gaat een huis (hol) binnen dat gemaakt is door anderen en is gelukkig en voorspoedig.

16. Door de energie van de tijd trekt de Heer Naaraayana, die één is, op het einde van cyclus het heelal terug (zoals de spin haar web), dat Hij schiep door zijn illusie (Maayaa).

17. Als de beginselen van sattva enz. (de goenas of eigenschappen van de natuur) in evenwicht werden gebracht door de tijd, die zijn eigen energie (Shakti) is, dan blijft het Allereerste Wezen, de Heer van de Natuur (Prakriti) en Bewustzijn (Poeroesha), alleen zonder tweede over, als zijn eigen steun, de steun van het hele heelal.

18. Hij, de hoogste Heer van hoog en laag, blijft over als een massa van alles overstijgende Kennis en Zaligheid, het eigenschapsloze Absolute genoemd.

19. O doder van vijanden, door Zijn eigen kracht (de tijd) wekt Zijn illusie (Maayaa), bestaande uit de drie eigenschappen (goenas), op tot activiteit en projecteert daardoor eerst de Kosmische Energie.

20. Deze manifestatie van de Natuur (Kosmische Energie) projecteert het hele heelal, het hele heelal is eraan vastgeknoopt en de individuele ziel wordt erdoor wedergeboren.

21. Zoals de spin haar web weeft vanuit haar hart door haar mond en na ermee te hebben gespeeld, het weer inslikt, zo doet ook de Heer (met het heelal).

22. Op welk voorwerp een belichaamd wezen met zijn hele geest en intellect ook verwijlt, door liefde, door haat of door vrees, hij bereikt de vorm van dat voorwerp.

23. O koning, een kakkerlak die binnen een muur door een bhramarakita in het nauw wordt gedreven, denkt en denkt daaraan tot hij een vorm aanneemt die gedeeltelijk lijkt op de vorm van dat insect, zonder zijn eigen vorm af te leggen.

24. Dit alles heb ik geleerd van al deze goeroes. Luistert nu, O koning, ik zal u uitleggen wat ik leerde van mijn eigen lichaam.

25. Het lichaam is een goeroe voor mij, omdat het een oorzaak is van onthechting en onderscheidingsvermogen en omdat het onderhevig is aan geboorte en dood, die altijd pijn met zich meebrengen. Met zijn hulp heb ik diep nagedacht over de ultieme beginselen en weet ik nu zeker dat het een ander toebehoort (de wormen die het verslinden na de dood of het vuur van de crematie) en dus trek ik rond zonder gehechtheid.

26. Het lichaam waarvoor een man aan zichzelf allerlei toevoegt en een vrouw, kinderen, zintuiglijke voorwerpen, huisdieren, dienaren, een thuis en familieleden onderhoudt en met pijnlijke moeite rijkdom vergaart, vergaat op het einde van zijn termijn als een boom, het zaad scheppend (karma) voor een nieuw lichaam.

27. De tong trekt de mens in één richting en dorst in een andere, de seksimpuls trekt ergens heen en de huid, de maag en de oren naar nog andere kwartieren, de neus trekt in één richting, de rusteloze ogen trekken in een andere richting en de neiging tot werken trekt nog ergens anders heen. Al deze ondermijnen de mens, zoals vele vrouwen een familievader.

28. De Heer schiep door zijn eeuwige Kracht verscheidene verblijven, zoals bomen, reptielen en beesten, vogels, insecten en vissen, maar in zijn hart was Hij over deze niet voldaan. Hij maakte dan het menselijk lichaam, dat wordt gekenmerkt door de begeerte om het Absolute (Brahman) te verwerkelijken, en Hij was verrukt.

29. De wijze mens die na vele levens dit uiterst zeldzame menselijke lichaam verwierf, dat al is het broos toch leidt tot het hoogste welzijn van de mens, moet snel streven naar verlossing, alvorens het lichaam, dat altijd wordt bedreigd door de dood, ten val komt, want zingenot kan worden verkregen in ieder lichaam.

30. Met mijn onthechting aldus opgewekt en met verlichting als mijn licht, trek ik door de wereld, gevestigd in mezelf, vrij van gehechtheid en egoïsme.

31. Waarlijk kennis van één enkele goeroe is niet zeer betrouwbaar noch uitvoerig. Welnu, het Absolute (Brahman), alhoewel één zonder tweede, wordt door de wijzen anders bezongen.

De Heer zei:  
32. Dit gezegd hebbend, vroeg de zeer begaafde wijze te mogen vertrekken en gegroet en op een gepaste manier vereerd door de koning ging hij vrolijk zijn weg, zoals hij was gekomen.

33. Deze woorden van de avadhoeta gehoord hebbend, was die stamvader van onze voorouders bevrijd van alle gehechtheid en werd hij gelijkmoedig van geest.